Het kind, het kind!

Voordat een Engelse brandbom zich in het tafelblad boort en het huis van de familie Verloop op de Abraham van Royenstraat in lichterlaaie zet, had moeder nog een breiwerkje opgezet en tevreden om zich heen gekeken. Het jongste kind lag vredig op bed te slapen, de andere kinderen maakten braaf hun huiswerk, terwijl alles glom van helderheid. Het huis had net die dag een grote beurt gekregen. Dat gebeurde altijd op vrijdag. Zo ook op vrijdag 12 maart 1943.

“Koffie?” vraagt Janske in haar zonovergoten huis, pal achter de Katwijkse boulevard. Haar man leest de krant. Achter hem kun je de zee zien liggen. Niet de Noordwijkse zee, maar het blijft mooi.
Jankse Verloop is de jongste van zes, een nakomertje. Ze is geboren op 4 mei 1940. Zes dagen later is het oorlog. Niet lang daarna vorderen de Duitsers de werkplaats op de Dam. We bevinden ons in dit verhaal op de Abraham van Royenstraat, vlakbij de rokerij van Admiraal. Nu vind je er een groot parkeerterrein.
Het geld wordt verdiend in de ‘Winkel’, zoals de werkplaats wordt genoemd. Vader timmert samen met oom Kees kistjes voor de bokkingen van Admiraal. Hun eigenlijke werk bestaat uit kleine verbouwingen en reparaties. Ze zijn vaak aan het werk in de Zuid. “Wij hadden er kennissen wonen”, vertelt Janske, “en wandelden veel door de Zuid. Vader vertelde dan van de villa’s die daar waren gebouwd. Opa had bijvoorbeeld Villa Fidelio gebouwd en Hotel Sonnevanck op de Astridboulevard.”
Handige jongens, die Verlopen. Zit in de genen. Thomas Verloop, Janskes overgrootvader zat in de scheepsbouw. Volgens Janske zaten er in een oude balk op de zolder van de bomschuitenschuur nog kogelgaten.
“Van de Duitsers?” vraag ik.
“Nee kind, kogels uit de Franse tijd.”
Ik moet nog veel leren, zie ik Jankse denken, en geef haar geen ongelijk. Ik hoor namen. Oom Thomas, neef Arie, opa Thomas, achterneef Arie. Allemaal Verlopen. En allemaal timmermannen. Ik noteer, knik en hang aan haar lippen. Janske is tachtig maar weet alles nog. Tot in de kleinste details komen de verhalen boven. Een goed geheugen zit kennelijk ook in de genen, net als timmermansogen, want ze geeft me een boekje mee met daarin de jeugdherinneringen van haar zus Coky (1932), opgetekend door Thomas van Duin. Ik mag er vrijelijk uit citeren en doe dat met liefde.

Gouden rand
Zo beschrijft Coky het ouderlijk huis op de Abraham van Royenstraat. Aan de voorkant twee ramen met opgenomen vitragegordijnen en daar onder schuin gele geglazuurde steentjes. Aan weerskanten van de ramen storren met schuine latten, die later nog een rol zullen spelen bij de brand op 12 maart 1943. Maar laten we eerst naar binnen gaan. Drie treetjes op, dan de voordeur, met een trekbel. Gelijk maar naar de voorkamer met rechts schuin de schoorsteen. Erboven een spiegel met koperen snuisterijtjes erop. Dan een schemerlamp met de theekast eronder, twee deuren, één was de inbouwkast met onder meer een eetservies met gouden randje. Als de kinderen vroegen: ‘Wanneer eten we daar nou eens van?’ zei moeder: ‘Als jullie groot zijn een met een vrijer thuiskomen.’
Janske was twee toen haar ouderlijk huis van de kaart werd geveegd. De koperen snuisterijen herinnert ze zich niet meer. Het servies met gouden rand heeft ze nooit gezien. Ze heeft er wel over gehoord. Zoals ook het verhaal van de brand uit de overlevering komt. “Daar moet je mee oppassen”, zegt ze terecht, doelend op het verkleuren van tweedehands verhalen. “Ik weet dat ik als kind rechtop in mijn bed zat, een peuter met roetzwarte neusgaten, verstijfd van angst. Dat is mijn vroegste jeugdherinnering. Voor de rest heb ik alles over de brand gehoord van mijn zussen en van mijn moeder. Maar ik wil het je met een gerust hart vertellen hoor.”

Vuurbal
Vrijdag 12 maart 1943 is het prachtig weer. Na school zijn de meiden buiten aan het spelen. Ze hinkelen, gillen en gooien steentjes op straat. Moeder roept dat ze moeten ophouden met die herrie. Is er soms storm op komst? Als van de boenduivel bezeten is ze bezig met de grote schoonmaak, geholpen door een nicht, de nijdige vrijdagmiddagpoets.
‘s Avonds – wanneer de rust is wedergekeerd – zet moeder een groene trui op de pennen voor Coky. Janske ligt al op bed. Zus Leunie is naar de mondharmonicaclub Concordia. De drie andere meiden – Jeena, Coky en Titia – maken huiswerk aan de tafel. Zoon Arie zit in de rookstoel in de voorkamer en vader is buiten om het huis te verduisteren. Hij maakt de luiken dicht, de storren met de schuine latten.
Dan opeens hoort hij het geluid van een vliegtuig. Duitsers, denkt vader en kijkt omhoog. Er volgt een hels gefluit. Een fractie later ziet Coky een vuurbal de kamer binnen komen, uit de hoek van de kamer, boven de radio, waar Arie zit. De bom boort zich door het plafond, pal langs het ledikantje van Janske en komt op het tafelblad in de voorkamer terecht, waar hij uit elkaar knalt en in een klap de hele boel in de hens zet.

Fakkels
“Het bleek om een toestel te gaan van de geallieerden, dat schuin over Noordwijk vloog”, vertelt Janske. “Het vliegtuig kwam aangeschoten terug uit Duitsland en hoopte nog veilig Engeland te kunnen bereiken. Om gewicht kwijt te raken dropte hij zijn bommen. Boven zee, zal hij hebben gedacht, maar ze vielen hier. Boven op ons huis. En op nog een aantal huizen. In totaal zijn er volgens mij wel zo’n tien huizen in zijn geheel vernield. Het waren brisantbommen vol fosfor. Door de luchtdruk was de voordeur ontzet. Mijn vader kon niet meer naar binnen komen. Mijn broer heeft toen als een gek aan die deur staan trekken. Vader stampen. Toen het ze was gelukt om die deur open te krijgen, is iedereen brandend het huis uit gerend. Het waren gewoon fakkels. Er stonden Duitsers te kijken. Die riepen: Ach mein Gott, die Kinder. Ondertussen snelde Leunie toe. Ze kwam terug van mondorgelles en had de vlammen al van ver gezien. Ze dacht dat we allemaal dood waren. Mijn moeder had derdegraads brandwonden over haar hele lichaam en moet een helse pijn hebben gehad, maar ze riep alleen maar: ‘het kind, het kind!’ Ik lag er nog.”

Pincet
“Toen is mijn vader het brandende huis in gerend en heeft hij mij uit het ledikantje gehaald. Hij wist mij blindelings te vinden, wat heel knap van hem was, want het was natuurlijk een inferno daarbinnen. Ik heb zo’n geluk gehad. Mijn vader was nog niet buiten of de trap stortte in.
“Jeena, mijn oudste zus van toen veertien, is gaan rennen. Haar voeten waren helemaal verbrand. Ze was in shock. Ergens op de Zeeweg hebben ze haar kunnen oppikken. Later is ze verzorgd door Tante Pie in haar winkeltje in de Abraham van Royenstraat. Lag ze daar wekenlang op bed voor het raam. Tante Pie zegt jou waarschijnlijk niets, maar oudere Noordwijkers weten gelijk om wie het gaat. Ze had een klein winkeltje in de buurt van de Extersslop.
“Moeder is met een ambulance naar het Academisch Ziekenhuis gebracht, Coky en Titia met een grote zwarte auto. Ook naar het ziekenhuis.”
Vooral moeder heeft erg geleden, lees ik terug in de herinneringen van Coky. ‘Met een pincet moesten de wonden van haar benen worden opengemaakt, stukje voor stukje. Het vuil, de fosfor moest eruit. Moeder lag dan met haar vingers om de spijlen van het ledikant en na afloop moesten de zusters haar vingers een voor een losmaken, zo verkrampt was ze. Vader kwam op bezoek op geleende schoenen. Toen de bommen vielen, liep hij op pantoffels.’

Theelepeltje
Van het ouderlijke huis was niets meer over. Het gezin trok in het huis van opa, ook in de Abraham van Royenstraat. Het stond leeg omdat een paar maanden daarvoor de bejaarden uit Noordwijk geëvacueerd werden. Hotel Hoek en Huis ter Duin doneerden dekens. En het halve dorp kwam spullen brengen: gordijnen, speelgoed. Voor Janske een pop. “Mijn moeder voelde zich daar heel bezwaard over. Tegelijkertijd was ze natuurlijk heel dankbaar. Gelukkig had ze lang voor de brand alle waardevolle spullen in een kist gestopt, daar zaten sieraden in en oude foto’s. Maar ook kleding. Die kist had ze elders opgeslagen. Heel slim. Ook is ze toen ze weer wat meer bij zinnen was geregeld gaan zoeken tussen het puin. Ze vond knikkers. Meer niet. Maar weet je wat ze op een dag vond? Dat noemde mijn moeder later altijd het ‘Wonder van de Oorlog’. Ze vond een zilver theelepeltje met Koningin Wilhelmina erop. Toen wist ze: we overleven de oorlog.”
Janske moet lachen, een binnenpretje. “Ik schijn de eerste Noordwijker te zijn geweest die met een oranje sjerp rondliep door het dorp.”
4 mei 1945, Janske werd vijf. “Bij Baalbergen in de Schoolstraat kochten mijn ouders een oranje sjerp voor mijn verjaardag. Daar liep ik mee door het dorp. Heel parmantig, alsof me niets kon gebeuren. Arie tikte ‘s avonds op het raam. Je moest allang binnen zijn om die tijd, maar mijn broer had iets gehoord wat hij dolgraag met ons wilde delen. ‘Jongens’, fluisterde hij, ‘het is vrede.’”

Phoenix
Is er later nog contact geweest tussen alle slachtoffers van die Engelse bommen, wil ik weten. “Niet dat ik weet”, zegt Janske. ‘”Nu zou je gelijk met elkaar in een app-groep gaan zitten, maar dat was toen niet. Het was oorlog.”
De zussen sprokkelden hout in het Vera bos, lees ik in de memoires van Coky, moeder maakte van oude kleren nieuwe bij een pluurlampje en vader trok op een fiets met surrogaatbanden naar de Haarlemmermeerpolder. Misschien dat die boeren nog om draadnagels verlegen zaten. Uit de Winkel.
Tot slot het huis. Zoals gezegd was daar niets meer van over, maar op de plek van het verbrande huis stond in 1947 alweer een nieuw huis. Dat kun je wel aan die Verlopen overlaten natuurlijk. Het huis werd ‘Phoenix’ genoemd. Een idee van Arie om het zo te noemen. Uit de as herrezen.

Voor dit interview heb ik vrijelijk geciteerd uit: Coky Verloop, Een kind van Zes, herinneringen uit mijn leven. Uitgave Studio Lisa. Afd. Letteren, 1999. Opgetekend door Thomas van Duin.

Het interview met Janske Verloop vond plaats op 5 november 2020 en heb ik geschreven voor De Blauwdotter, het magazine van het Genootschap Oud Noordwijk.

Tekst: Nicolline van der Spek. Foto: privébezit.