‘Ga jij later ook op cricket?’, vraagt één van de leden van Cricket Club Bloemendaal, terwijl hij zijn 2-jarige dochtertje op de arm neemt. ‘Wat zeg je me nou? Ga jij later níet op cricket? Maar dan moet papa je onterven.’
Papa is opgegroeid met de geur van gras en wilgenhout. Zijn wieg stond pal naast het cricketveld, een oude vinkenbaan aan de Donkerelaan in Bloemendaal. Vandaag wordt er bij zijn club, die onlangs zijn eeuwfeest vierde, een vriendschappelijke wedstrijd gespeeld tegen een team uit Portishead. In Engeland is cricket veel populairder dan in Nederland, maar hier is de sport more British than the British.
‘Come on guys’, klinkt er vanuit het clubhuis, ‘lets get some deckchairs.’ Even later staan ze keurig op een rij in het gras: de donkerblauwe stoelen voorzien van het clublogo. Ik neem plaats en raak aan de praat met wedstrijdsecretaris Jacqueline Kingsbergen, die me uitlegt wat de sport zo leuk maakt. ‘Cricket is een vorm van georganiseerd luieren. Sommige wedstrijden duren een hele dag. Tussendoor wordt er uitgebreid geluncht.’
Ik integreer meteen, zak wat meer onderuit en ben benieuwd hoe ‘onze’ jongens het doen tegen de lads uit Portishead. Begrijpen doe ik er alleen weinig van. De spelregels van cricket zijn nogal ingewikkeld. ‘Bij mij heeft het ook even geduurd’, lacht Jacqueline, ‘maar op een gegeven moment ga je het snappen.’ Ze begint vol geestdrift te vertellen over runs, pitches, innings en overs. Ik heb eigenlijk alleen nog maar oog voor die ene leukerd in het veld: een labrador. Niet uit het veld te slaan dat maffe beest.