Wie de jungle intrekt, moet een doel hebben. Ik ben in Taman Negara in het hart van Maleisië, en ben op weg naar het hoogste punt. Ik wil uitstijgen boven de kruinen van het regenwoud, de habitat van de neushoornvogel. Deze imposante vogel – formaat zwaan – met zwart-witte staartpennen en felgekleurde snavel bouwt zijn nesten in de hoogste aller boomtoppen. Om die te bereiken klamp ik me vast aan lianen zo dik als dijbenen.
Samen met gids en fotograaf ben ik bewust vroeg vertrokken, zodat het bos nog van ‘ons’ is en de mist als een voile boven het loof hangt. Ondanks het vroege tijdstip is het al broeierig warm. Ik draag dichte schoenen (slangen) en een handdoek in mijn nek (zweet). Hoe ver nog..? denk ik bij elke stap die ik zet en kijk regelmatig naar boven. Zien doe ik niets. Ik zie slechts bomen die zich als gotische kathedralen uitstrekken naar het licht.
Ik kijk niet goed, aldus de gids.
Wie in het oerwoud iets wil zien, moet luisteren. Groen geritsel, daar moet je op focussen. Kijken met je oren.
Het vergt het nodige geduld, maar het werkt. Na anderhalf uur, horen we het suizen van lucht en zien we boven ons de raaf van het regenwoud overvliegen.
Het onvermijdelijke kijken op het schermpje van mijn telefoon volgt.
‘En, had je hem?’ vraagt de fotograaf, die zelf rondsjouwt met een telelens waarmee je tot in de huig van de neushoornvogel komt.
“Ja, man!”, roep ik en ben als een kind zo blij: “Kijk dan.”
Ik kijk niet goed, aldus de fotograaf.
Pas als ik mijn leesbril opzet zie ik het ook: de vermeende vogel blijkt een vuiltje op mijn lens, de staartpen een haar.
Tot zover het oerwoud.