De hosselaar, de bak en de joker

Eerst even roken. Hij zegt het een paar keer. Vooral als de vragen lastig worden. Vragen over zijn jeugd bijvoorbeeld of over Sientje, zijn hond die van hem is afgepakt. “Ik zou hem mishandeld hebben. Niemand kan het geloven.” Dan ziet hij een bekende langs lopen, aan de overkant van de straat en begint hij keihard te roepen. “Hé, Rooie!”

“Alles goed, ouwe reus?”
Rob (alias de Rooie) komt er even bij zitten. Lekker in het zonnetje op de Nieuwe Groenmarkt.
“Heb je je Adidas niet meer aan?” Rob kijkt naar zijn schoenen
“Nee, ik ben punker geworden.“
Dan gelijk maar ter zake. Wesley opent zijn jas met in zijn zakken: speed, wiet, DMT. “Wil je een jester zien? Ik heb het bij me, hè, DMT.”
Rob schudt zijn hoofd.
“Duurt maar een half uurtje”,probeert Wesley, die zichzelf trouwens Jester noemt, sinds hij helemaal into DMT is.
Rob slaat af. “Nee, nee. Voor DMT moet je echt relaxed zijn.”
“Biertje dan?” Wesley neemt zelf een slok en opent zijn tas om te laten zien dat hij er meerdere bij zich heeft. “Alfa Edelpils. Komt bij de DEEN vandaan, daar zijn ze nu 50 cent per stuk. Wacht even…”
Wesley draait zich hoofd om, afgeleid door wat hij ziet.
Er fietst een vrouw langs van hooguit 1 meter veertig.
“Godverdomme dat spul is goed, zeg. Alleen al door over DMT te praten, begin ik al kabouters te zien.”

Kerk
DMT is zijn kerk, zegt hij even later. “Coke, daar heb ik een hekel aan, dat maakt mensen kapot. Speed ook wel, maar niet zo snel. DMT – dat indianenspul – spreekt je spirits aan. Het is een complete overgave. Zo kom ik ook mijn jesters tegen, de aliens uit allerlei dimensies, van die creepy jokertjes. Het is een middel waarmee je buiten jezelf kunt reizen. Je kunt het zien als een bijna dood ervaring. Dat is heel mooi hoor. Ik zit de laatste tijd veel op de psychedelics. Ik ben niet psychotisch of zo, ik hoor ook geen stemmen, maar vind het gewoon te gek. Die overgave. Het inspireert me ook. Ik teken graag en al mijn tekeningen zijn gebaseerd op mijn encounters met de spirits.”

Dat is echt een dagtaak, dat denken van me.

Oud ijzer
Wesley graaft nog maar een keer in zijn rugtas, peuk tussen de lippen geklemd, op zoek naar nog een biertje. En passant komt hij van alles tegen: startkabels, een spel kaarten. “Kijk, dit zijn mijn zakjes voor de wiet. Voor het hosselen. Ja, een mens, moet wat.”
Elke dag gaat de ‘bierwekker’, uurtje of acht. “Dan word ik trillend wakker. Vannacht trouwens weer sinds lange tijd in een portiek geslapen. Daarna ga ik ontbijten met deze jongen, een heerlijke Alfa. En dan begint het denken. Hoe krijg ik vandaag weer eens uitbetaald? Dat is echt een dagtaak, dat denken van me. Maar ik ben heel creatief. Oud ijzer levert 22 cent per kilo op. Dat haal ik overal en nergens vandaan. Als ik mensen zie verbouwen, dan loop ik gewoon naar binnen en vraag ik of ik het mag hebben. Tussendoor een beetje hosselen. Ik kom tijd te kort de laatste tijd en kan wel personeel aannemen. Jij nog tijd, Rob?”
De jongens hebben vaker samen gewerkt. Ze noemen zich de ‘ninja’s van Haarlem’. “Zal ik vertellen over dat geintje van 2,5 ton?”
Rob grijnst.
“Relikwieën”, lacht Wesley. “Kunstroof. Ik heb er voor gezeten in Zuyderbos in Heerhugowaard. Nou, ik zat liever in de Koepel. Maar die is nu dicht. Daar ben ik opgegroeid en opgevoed. Ik heb gewoon heimwee. Die cellen waren mooi groot en je kon er heel goed ijsberen in die koepel, beetje fluiten naar bekenden. Gewoon gezellig.”

Kwade dronk
“Mijn ouders gingen scheiden toen ik veertien was, maar mijn moeder had een kwade dronk. Dan stond ik op de hoek van de straat te wachten tot het licht uit was. Dan was ze naar bed en durfde ik pas weer naar binnen. Ik kon mijn klok erop gelijk zetten, om half tien begon het. Dan begon het schelden en het trappen op mijn ziel. Dus ja… dan kom je op straat terecht. Ik ben best wel begaafd , maar ik heb nooit huiswerk kunnen maken thuis. Mijn vader was een perfectionist, als ik bij hem was en ik een shaggie draaide, dan flipte hij helemaal als er wat as op de grond viel.”
Plotseling stopt hij zijn biertje weg.
Boa’s in aantocht.
Het herinnert hem aan Sientje, zijn hond.
Tussen groot verdriet en ingehouden woede: “Ze hebben mijn hond afgepakt, Sientje. Ik zou haar hebben mishandeld. Niemand kan dat geloven, niemand!”

De zot
Hij veegt zijn tranen weg. Klein lachje. “Ik heb ook goed nieuws hoor! Ja, ik lig helemaal in een vouw. Moet je horen, ik heb sinds kort een uitkering. Ik weet niet wat ik mee maak en ik sta op numero 1 op de wachtlijst voor een woning. Zullen we er een kaartje om leggen? Ik doe de laatste tijd ook aan kaarten leggen namelijk. Dan stel ik allemaal vragen en lees ik in de kaarten de antwoorden.”
Wesley graaft een laatste keer in zijn rugtas en haalt er een fonkelnieuw kaartspel uit. Heb ik deze zomer een eigen woning? vraagt hij aan de kaarten die hij neerlegt.
Drie rijtjes van elk drie kaarten.
Wesley is niet ontevreden. “Een boer. Die staat voor de zot, dus dat is ook een joker, een jester. Dat is gunstig. Die heer snap ik ook. Die staat voor voorspoed, dat je goed gedijt hebt in het verleden. Nou, dat klopt ook aardig. Ik zal dus wel een huis krijgen eerdaags, maar weet je wat het is? Eerlijk gezegd interesseert die woning me weinig na al die jaren op straat te hebben geleefd. Ik heb eigenlijk maar een wens en dat is Sientje terug.”

Tekst en foto: Nicolline van der Spek

Dit verhaal verscheen in het Straatjournaal van mei 2021