Peloponnesos

Home

Dit verhaal is geschreven door Nicolline van der Spek | Freelance schrijver | Inzetbaar voor: online copy * jaarverslagen * reizen/travel * interviews * achtergrondverhalen * SEO * commercieel * redactioneel * nieuwsbrieven –  contact?

autoroute langs goden en spartanen

PELOPONNESOS

Doordrenkt van Spartaanse trots, vind je op de Peloponnesos het échte Griekenland. Geen witgekalkte huisjes maar een onverzettelijk landschap. De Oudheid? Die ligt er voor het oprapen. Een autoroute langs eeuwenoude godengrond.

TANTALUSKWELLING

Athene Airport: 0 km

Peloponnesos is vernoemd naar Pelops, de zoon van Tantalus, u weet wel van de Tantaluskwelling. We zijn net geland in Athene en een kwelling is het zeker. Al maanden weet ik dat ik naar de Peloponnesos ga. Nu ben ik er. Althans bijna. Het plan is om het zuiden en (deels) midden van de Peloponnesos in acht dagen op de bonnefooi te ontdekken. Een rondrit van ruim 800 kilometer.

De Peloponnesos (half zo groot als Nederland) telt 1,1 miljoen inwoners en heeft de vorm van een hand met drie vingers en een duim. In de top van de duim woont de happy few, onder wie Sean Connery en niet te vergeten ons koninklijk paar. Toen de plannen voor een buitenhuis in Mozambique werden gedwarsboomd door de regering, namen Máxima en Willem-Alexander genoegen met een vakantievilla op de Peloponnesos met James Bond als buurman. Je kunt het slechter treffen. Het heeft overigens geen enkele zin om het zomerhuis van de Oranjes te bezoeken, want door de hoge muren zie je niets, laat staan een glimp van Máxima’s bikini-lijn. Alternatieven genoeg, van de beroemde Leeuwenpoort van Mycene tot het amfitheater van Epidaurus. Olympia, waar de eerste Olympische Spelen zijn gehouden, slaan we over. De stad ligt te westelijk. Ook Sparta laten we links liggen. Sparta past wel binnen de geplande autoroute, maar van de roemruchte stad is niets meer over. We kiezen voor de antieke stad Messini en de byzantijnse stad Mistrás. En we kiezen voor het landschap met haar tot in mei besneeuwde bergtoppen. De fotograaf is vooral uit op schaapherders. Hij wil mensen fotograferen. Goede koppen. Toegegeven, herders passen altijd mooi in het beeld, alleen lijken ze in de verste verte niet op de sixpack Spartaan die ik in gedachte had. Enfin, we zien wel wat we tegenkomen. Eerst maar eens de spiegels goed zetten van de huurauto.

VENETIAANS HAVENSTADJE

Athene – Nafplion: 143 km

Vanuit Athene rijden we in een klein uur naar het kanaal van Korinthe. Een stop waard. Even je auto parkeren en je wandelt over een brug met een spectaculair uitzicht: een loodrecht kanaal 90 meter diep onder je. Keizer Nero zou eigenhandig de eerste spade in de grond hebben gezet om het karwei vervolgens aan duizenden Joodse slaven over te laten. Uiteindelijk zouden de Venetianen het karwei afmaken, waarna de vaarweg met honderden kilometers is verkort.

Het kanaal vormt de poort tot de Peloponnesos, maar eerlijk is eerlijk: mooi is de omgeving nog niet echt. Pas als we afzakken en de petrochemische industrie van Kortinhe achter ons laten, openen de coulissen zich: een landschap dat is versierd met cipressen en een confetti van klaprozen. Wat je ruikt is oranjebloesem, het parfum van de Peloponnesos.

We zijn onderweg naar Nafplion, een charmant Venetiaans havenstadje met een hooggelegen vesting, die je na 999 treden bereikt (of gewoon met de auto, maar daar kwamen we de volgende dag pas achter). Van 1829 tot 1834 was het de eerste hoofdstad van het Nieuwe Griekenland, toen het land zich eindelijk had weten te bevrijden van de jarenlange overheersing door de Turken.

De ligging van Nafplion met Mycene en Epidaurus ‘om de hoek’, doet ons besluiten er niet één maar twee nachten door te brengen. Geen seconde spijt. Te meer daar we Suzana en Helena ontmoeten, twee trotse single moms, die zichzelf de geuzennaam ‘Greek Gangsters’ hebben gegeven. Even later komen we Helena’s zoon tegen in de stad, een knappe jongen van 21 met een hip getrimd baardje. Type godenzoon op Nikes. ‘Hij is een hele goede voetballer’, zegt Suzana met een knipoog. ‘And a good student too!’, vermeldt Helena er bij. ‘Dat hij leuk kan voetballen is mooi meegenomen, maar hij moet wel zijn studie afmaken!’ De boodschap is duidelijk: don’t mess with Helena, die niet voor niets vernoemd is naar de vrouw om wie de beroemdste oorlog uit de klassieke Oudheid is gevoerd.

Ander onderwerp lijkt Suzana te denken. Zijn we al in Agia Moni geweest? Agia Moni is een nonnenklooster in de buurt van Nafplion, krijg ik uitgelegd. Er is een poel met natuurlijk bronwater, waarin godin Hera jaarlijks zwom om haar maagdelijkheid terug te krijgen. Het klooster staat niet op ons programma, maar…  knipoog ik terug: is het ver?

Slapen? Dat deden we twee nachten in Hotel Ippoliti, een romantisch boetiekhotel in het historisch centrum van Nafplion. Mijn kamer had oranje muren en openslaande deuren naar een privé dakterras. Prijs 2-k: vanaf € 110. www.ippoliti.gr.

GENEZING IN DE TEMPEL

Nafplion – Epidaurus: 37 km

De volgende ochtend zijn we amper een kwartier onderweg als Jurjen bovenop de rem trapt. Een schildpad. Midden op de weg. Het arme beest: heb je samen met de krokodil de dinosaurus overleefd, word je bijna overreden door een Toyota Avensis. Ik stap uit en zet het druk spartelende beestje tussen de klaprozen. Kan hij in alle rust verder ‘overleven’.

Mogelijk was hij net als wij op weg naar de heilige grond van Epidaurus. Je vindt er het best bewaarde theater uit de Griekse Oudheid. Maar ook ruïnes van tempels en badhuizen. Vroeger was het een soort Lourdes. Duizenden pelgrims trokken naar Epidaurus omdat je er genezing zou vinden voor al je kwalen. Asklepios is er geboren, de god van de genezing. Het idee was dat wie ziek was zich in de tempel van Epidaurus te ruste legde. In je droom fluisterde Asklepios je in welke behandeling nodig was om te genezen. Soms nam hij de gedaante aan van een slang, vandaar de esculaap van artsen. Vermomd als slang zou hij zelfs helemaal naar Rome zijn gekronkeld om aldaar een einde te brengen aan de pestepidemie. Mijn kwaal is minder zorgelijk: blaren op beide hielen met dank aan fonkelnieuwe gympen die ik op de Peloponnesos wel even zou inlopen. Het wordt er allemaal niet minder op als ik helemaal naar boven loop. Het imposante theater is gebouwd in de derde eeuw voor Christus en bood plek aan 12.000 toeschouwers. In juli en augustus zijn er nog altijd voorstellingen. Klassieke stukken. Doen! Al was het maar voor de akoestiek.

BAKERMAT VAN DE BESCHAVING

Epidaurus – Mycene: 54 km

‘Jurjen, wil jij even een foto maken met mijn iphone, terwijl ik onder de Leeuwenpoort doorloop? Dan zet ik hem gelijk even op Facebook.’ Welkom in Mycene: 3000 jaar na Agamemnon. Ik schaam me dood. Ik heb net een ijsje achter mijn kiezen die je hier op het parkeerterrein kan kopen, zoek een servetje (want heb gemorst) en ben daarna vooral druk met mijn iphone. Ondertussen vergeet ik helemaal waar ik ben. In Mycene! De stad die al ver voor de klassieke Oudheid een belangrijk cultureel en politiek centrum was. Zeg maar: de bakermat van de Europese beschaving. Strijders woonden er, geleid door Agamemnon, de koning van Mycene die de aanval op Troje leidde – volgens Homerus om Helena te bevrijden, maar wetenschappers zouden geen wetenschappers zijn om dit verhaal te ontzenuwen. De Myceners zouden voornamelijk uit zijn geweest op tin en goud en zijn daarom naar Troje getrokken. Doel bereikt, zou je kunnen zeggen, want niemand minder dan Heinrich Schliemann, alias ‘de ontdekker van Troje’, zoals de amateur archeoloog zichzelf graag noemde, vond in de koningsgraven van Mycene het gouden dodenmasker van Agamemnon. We schrijven 1876. Schliemann was even hongerig naar goud als de Myceners duizenden jaren geleden en kon zijn geluk niet op. Het koningsgraf lag er vol mee. Hij behing er zijn vrouw mee en noemde zijn zoon naar Agamemnon. Hoe dan ook had hij honderd procent gelijk: het dodenmasker dat nu in het Nationaal Archeologisch Museum van Athene te bewonderen is en hier in Mycene door hem persoonlijk gevonden is, behoorde toe aan koning Agamemnon. Helaas gooide opnieuw de wetenschap roet in het heilige weten van Schliemann. Het dodenmasker zou gemaakt zijn in een veel latere periode. Ik haal mijn schouders erover op…. Ik loop hier toch maar mooi onder de Leeuwenpoort door: 30 likes.

ROTS IN DE BRANDING

Nafplion – Monemvasiá: 199 km

Onze derde nacht op de Peloponnesos willen we doorbrengen op Monemvasiá. Een wonderlijk stukje Griekenland op een rotsachtig schiereiland in het zuidoosten van de Peloponnesos. De route is lang, dus vertrekken we vroeg. Vanuit Nafplion zakken we af via een kronkelige kustweg (wat een prachtige route is dit!) richting Leonido, waar we het binnenland inrijden voor een bliksembezoek aan het klooster Elónis. Net als de meeste kloosters op de Peloponnesos is ook dit klooster hoog tegen een berg gebouwd, dichtbij de hemel en ver weg van de Turken. We meanderen naar boven en lopen vervolgens door het klooster dat wel iets weg heeft van de kloosters in Bhutan, uitgezonderd de muziek, die hier gewoon uit een portable CD-speler komt. Fotograferen is strikt verboden. Wel mogen we een blik werpen in het kerkje. In Griekenland kijken ze niet op een icoon meer of minder. Vol is vol? Ben je mal, een Griekse kerk kan altijd nóg voller.

Een uurtje later passeren we het bergdorpje Kosmás dat met zijn plein, omzoomd door amandelbomen, schreeuwt om een lunchstop. Onze Griekse salade is even schrikken: bovenop ons bord ligt witte kaas in de vorm van een baksteen. Ik eet uiteindelijk alles op en bestudeer ondertussen de wegenkaart. ‘We zijn iets over de helft, Jurjen: nog zo’n 80 curvy kilometers te gaan.’

Pas aan het einde van de middag arriveren we bij de poort van Monemvasiá, die je via een smal strekdammetje bereikt. Verder rijden lukt niet meer. De stad is autovrij. Wel staat er bij de poort een minibusje vol linnengoed. Schone lakens voor de hotelgasten. Het linnen wordt in kruiwagens geladen en over hobbelige kasseien het stadje binnengereden. Dwars door de middeleeuwen lopen we het linnen achterna. Bingo. Aan het einde van het stadje zijn nog twee kamers vrij. Zestig euro per nacht. Valt mee. Ik doe mijn raam open en kijk uit over zee en een deel van de benedenstad, waar het krioelt van de dagjesmensen.

De bovenstad is niet langer bewoond. Wel wordt er volop gerestaureerd. Niet door Grieken, maar door Albaniërs, laat ik mij vertellen. Ooit draaiden de Grieken hun hand niet om voor een Akropolis, maar tegenwoordig zijn Grieken vooral betonstorters, alleen Albaniërs kunnen nog bouwen volgens de oude bouwmethode. Alles gaat te voet omhoog, het gereedschap op de schouder. In de brandende zon. Respect!

WELKOM IN DE ONDERWERELD

Monemvasiá – Váthia: 92 km

Vandaag staat Mani op het progamma. De middelvinger. Door verschillende mensen zijn we al gewaarschuwd. De mensen die er wonen zijn nogal introvert. Naar binnen gekeerd. Kennelijk letterlijk. Anybody out there..?

Op Mani komt men alleen buiten om iets recht te zetten, moet ik weten. De bewoners zijn er gek op een robbertje vechten. Vroeger al. Was er even geen vreemde overheerser in de buurt, dan was er altijd wel een vete uit te vechten.Vandaar dus die soms wel tot 20 meter hoge woontorens: bloedwraak-bestendige statussymbolen. 

Waarom de bewoners van Mani zo strijdlustig zijn, laat zich gemakkelijk verklaren: Spartaans bloed. Rond de vierde eeuw voor Christus kwam aan de hegemonie van Sparta een einde en sloegen de Spartanen massaal op de vlucht naar dit nogal geïsoleerde gebied dat ingeklemd ligt tussen de Egeïsche en Ionische Zee. Tot 1970 liep er zelfs geen weg naartoe. Lekker rustig.

We drinken er hoofdpijn-wijn met twee papás in het havenplaatsje Gerolimenas. Eén van de priesters, Nikolas, nodigt me uit om met hem een stukje te gaan varen. ‘I have boat, with two motors’, zegt hij in zijn beste Engels. Ook weet hij een strandje te vinden dat niemand kent. ‘Very relaxing…’, zegt hij terwijl hij een kusgebaar maakt. Dat vindt Maria vast niet goed, denk ik… en lach het voorstel weg. We hebben ook helemaal geen tijd voor een boottochtje. We zijn onderweg naar kaap Teneron: het meest zuidelijke deel van het Europese vaste land, waar zich een grot zou bevinden die de toegang vormt tot Hades. De dag loopt op zijn einde. We moeten opschieten.

De zon gaat net onder als we de kaap hebben bereikt en niet verder kunnen met de auto. Ik loop de winderige kaap op en geef het nog een half uur, dan is het aardedonker. Het eerste wat ik tegenkom is een eeuwenoud tempeltje, Sanctuary and Death Oracle of Poseidon. Gezelligheid.

Er liggen moderne offerandes, bestaande uit knopen, elastiekjes, aanstekers, een plectrum en zelfs een speen. Ik doorzoek mijn zakken, maar vind niets dat ik kan achterlaten om Hades gunstig te stemmen. Allemachtig, in welk schimmenrijk ben ik beland… Ik verlaat het tempeltje en loop verder over de kaap, waar het intussen harder is gaan waaien. Waar is de fotograaf eigenlijk? Toch niet met de voerman mee? Het blauwe licht wordt zwarter. Ook merk ik dat ik word achtervolgd. Elk moment verwacht ik te worden aangevallen door Cerberus, de driekoppige hellehond die de toegang tot Hades bewaakt en de doden belet te ontsnappen. Het blijkt een jongen uit Israël te zijn, die net als ik op zoek is naar de bewuste grot. Sneller dan het geluid is hij weg als we een grot vinden die heel goed de toegang tot het dodenrijk zou kunnen zijn. Ik daarentegen ben als Schliemann zo blij en gil het uit: ‘Jurjen, hier! Ik heb hem gevonden hoor: de onderwereld! Je moet bij die verroeste wasmachine naar links.’

IN ELKE GRIEK SCHUILT EEN SPARTAAN

Váthia – Mistrás – Pylas: 171 km

Voor onze volgende bestemming, de byzantijnse stad Mistrás, is het een kwestie van de borden ‘Sparta’ volgen – de stad waar we niet heen gaan omdat er niets meer van over is, uitgezonderd haar DNA.

Mistrás is een nabij Sparta gelegen spookstadje, gebouwd in de 13de eeuw tegen de flanken van het Taygetosgebergte. Behalve een oud klooster vind je er een burcht van Franse kruisridders die figureerde in Goethes Faust. Een bijzondere plek. Toch moet ik bekennen dat ik niet zozeer met Mistrás bezig ben. Ik ben meer bezig met mijn uitzicht. Met de laagvlakte voor me, die Afrikaans groot is. Het enige waar ik aan kan denken is Sparta. Daar ligt het. We gaan er niet heen, wat de aantrekkingskracht des te groter maakt.

Ooit was Sparta één van de machtigste stadstaten van Griekenland. Ik begin te fantaseren. Ga terug in de tijd. Ik sta hier nu wel mooi, gewapend met mijn i-phone, maar hoe zou het zijn om een legertje Spartaanse strijders te zien naderen? Ik zou, vrees ik, meteen van de eerste de beste bergkam afspringen. Kloven genoeg in het Taygetosgebergte. De Spartanen zelf gooiden er trouwens hun nakomelingen in, mocht de zuigeling in kwestie niet helemaal voldoen aan de verwachtingen die men had van een Spartaanse strijder. Was je blind, gehandicapt, miste je een vinger, of was je anderszins niet geschikt voor het voeren van een Peloponnesische Oorlog, dan werd je zonder pardon van de berg gegooid. Voldeed je wel aan de eisen van de sixpack Spartaan, dan kreeg je een absurd strenge opvoeding. Die zogenaamde ‘Spartaanse opvoeding’ – weet ik nu – had niets te maken met koud douchen op een Nederlandse camping in de jaren zeventig (ik hoor het mijn vader nog zeggen: ‘kom op! Niet aanstellen, we douchen hier op z’n Spartaans’), maar alles met een tot bloedens toe aangeleerde kadaver-discipline.

Na een lichte vorm van wagenziekte (het Taygetosgebergte is niet voor de poes)  is het heerlijk thuiskomen in de baai van Navarino in het zuidwesten van de Peloponnesos. Helemaal in het vijf-sterren hotel Costa Navarino Dunes, waar we twee nachtjes verblijven. Mijn kamer kijkt uit op een privé-zwembadje met daarachter de zee. Niet zomaar een zee, maar de Ionische Zee! Nadat ik alles in mijn kamer heb geïnspecteerd, van minibar tot jacuzzi, wandel ik door het enorme complex. Bij het zwembad zie ik een Nederlands stel op een bedje liggen. Manlief leest de nieuwste Quote met op de cover: ‘Willy’s Wereld.’ Daar zijn we nu, denk ik. In de wereld van Máxima en Willem-Alexander.

Toch heb ik geen zin om ook bij het zwembad te gaan liggen en een cocktail te bestellen, waarvoor je je hoofd helemaal in je nek moet leggen om bij het rietje te kunnen. Navarino staat bekend om de mooiste stranden van de Peloponnesos. Dus wandel ik richting de zee met in mijn rugzak een uit de minibar meegenomen biertje. Het strand is zo goed als leeg. De zee fonkelt. Ik ga zitten in het zand en staar over het water. Onwillekeurig moet ik denken aan de legendarische speelfilm Shirley Valentine, waarin een vrouw uit een Engelse arbeidersbuurt op een dag besluit haar gezin in de steek te laten en op vakantie gaat naar Griekenland. Dit tot minachting van haar omgeving: Greece, at your age. It’s obscene! Ik trek mijn blikje open en zet het schuim aan mijn mond. Heerlijk, helder, Hellas. Grieks bier. Niets mis mee.

Dan trilt mijn iphone. Zoonlief. Hij is 11 en gek op voetbal.

‘Mam, Sparta is toch een voetbalclub?’

Ja hoor jongen en Ajax en Heracles ook… Hij kent zijn klassieken!

DE OUDHEID VOOR HET OPRAPEN

Pýlos – Messini: 40 km

Oudheid all over de Peloponnesos. Er moeten keuzes worden gemaakt, knopen doorgehakt. Geen Sparta (niets meer van over) en ook Olympia van ons lijstje. Wél Messini, een geheimtip voor liefhebbers van de Griekse Oudheid. Het antieke Messini, vlakbij Kalamata, werd eeuwenlang beheerst door de Spartanen (daar zijn ze weer) die behoefte hadden aan vruchtbare grond en goedkope arbeidskrachten.

Als wij er aankomen, zijn we de enigen. Dat schijn je er altijd te zijn. Messini is gewoon niet zo bekend. Vreemd, want wat is het er mooi! Een renbaan, een tempel, oude badhuizen en alles nog zo maagdelijk. De plek maakt de Heinrich Schliemann in me los. Ik wil bikken, graven, harken, desnoods met een kwastje elke kiezelsteen afstoffen. Ergens moet hier nog een dodenmaskertje liggen. Dat voel je gewoon. Met een afgebroken neus neem ik desnoods ook genoegen. Een brokje zuil. Dorisch, Ionisch, Korintisch. Als het maar oud is. BC-stuff. Het staat zo mooi op mijn LinkedIN-profiel: Nicolline van der Spek, ontdekker van Messini.

Natuurlijk is alles al ontdekt. Beelden, gebruiksvoorwerpen, gouden munten. Je vindt het in het nabijgelegen museum, dat erg veel indruk op me maakt.

WACHTEN OP DE ZILVERSMID

Messini – Dimitsána: 89 km

Voor onze laatste bestemming rijden we richting Arcadië: een landschap dat me doet denken aan de bijbelse landschappen op middeleeuwse schilderijen. Einddoel: Dimitsána, een dorp op 1000 meter hoogte. In deze contreien werd begin 1800 het verzet tegen de Turkse overheersing gesmeed. Er wordt nog altijd gesmeed: zilver. In het nabijgelegen dorpje Stemnitsa, dat minstens zo mooi is, bevindt zich al jaren een school voor zilversmeden. De opleiding duurt twee jaar, laat ik me vertellen in het oudste koffiehuis van Stemnitsa, waar we de laatste ochtend doorbrengen van onze reis. Er wordt ouzo gedronken (half 10 ’s ochtends!) en fanatiek gekaart door besnorde mannen. De eigenaar belt met alle liefde de zilversmid, zodat hij ons meer kan vertellen over het ambacht dat deze streek zo beroemd maakt. Lang verhaal kort: de zilversmid is nooit gekomen. Wel heb ik nog even gevoetbald met de plaatselijke jeugd. De kunst van het hooghouden moet je hier goed onder de knie hebben, want je bal kan zomaar duizend meter naar beneden rollen om ergens in het land van melk en honing naast een van schrik opkijkend schaap tot stilstand te komen. Vier-nul achter rijden we uiteindelijk weg met in de achteruitkijkspiegel het hangende klooster van Dimitsána, de cyclaam-kleurige bomen van Arcadië en de containerschepen van Korinthe. Athene nadert. Hoe laat is het? We hebben nog wel even voordat ons vliegtuig vertrekt. Jurjen en ik kijken elkaar aan en denken precies hetzelfde: de Akropolis… Doen?

REIZEN Magazine, ANWB